Arend – 84 jaar
foto: pvdv63 (Pixabay)
Kort voor zijn dood gebeurde er iets onvergetelijks.
Het dekseltje van het suikerpotje was gevallen en gebroken.
Ruim twintig scherven.
Een eenvoudig suikerpotje, niet zo bijzonder.
Maar hij ging, als 84 jarige, door de knieën en raapte de scherven één voor één op.
Zorgvuldig legde hij elk scherfje op zijn keukentafel.
Alsof het puzzelstukjes waren zocht hij uit waar welk scherfje paste. En met engelengeduld lijmde hij het dekseltje.
Vol trots had hij hier over verteld.
Zo trots was hij in zijn leven nog niet vaak geweest.
Niet op zijn eigen zaak.
En nauwelijks op zijn twee kinderen.
Dat zijn eerste vrouw hem na tien jaar had verlaten, verbaasde niemand. Alleen Arend kon er met zijn pet niet bij. Hij zorgde toch voor veel geld, mooie reizen en ze woonden toch in een villa?
Hij werkte hard, tien tot twaalf uur per dag, vaak ’s avonds, behalve op zondag. Op zondag zat hij als succesvol zakenman met vele invloedrijke relaties en gelovig ouderling in de kerk.
Hij zat er alleen.
Want zijn kinderen zag hij allang niet meer. Zelfs de namen van zijn kleinkinderen schoten hem niet te binnen. Geen tijd. En het interesseerde hem niet. Arend was voor niets en niemand bang. In de oorlog had hij broden en geweren gestolen van de bezetter. Arend was altijd dwars en opstandig geweest. Eigenzinnig. Trok zich van niemand iets aan. Een man met een recht en rechtlijnig hart. Hard als staal. Een tong scherp als een scheermes. Dit gedrag was de sleutel van zijn succes.
Maar elk mens gaat (net als een trein) op een dag over een wissel waardoor zijn reis plotseling een ongekende richting op gaat.
Bij Arend begon de pijn kort na zijn 60-ste verjaardag. Hij belandde in het ziekenhuis. Hij onderging een zware operatie. En kreeg nauwelijks (eigenlijk geen) bezoek. Acht weken later zat hij thuis in een rolstoel. Plotseling was hij afhankelijk van een ander! Zijn kwetsbare gezondheid was erg, maar afhankelijk zijn, vond hij een ramp.
De dame van de thuiszorg, Ella, kookte, hield het huis schoon, deed de was en stelde vragen, erg lastige vragen, die hem woedend maakten en verdrietig.
Hij stuurde haar weg.
‘Hier heb je geld en daar is de deur!’ schreeuwde hij. Dat was al veertig jaar zijn manier om iemand te ontslaan.
Maar de volgende morgen stond Ella op de stoep.
Het keerpunt voor Arend (en Ella).
Zij wekte zijn zachtheid, delfde zijn gezicht op, zocht de bodem van zijn hart en ontdekte een kwetsbare man die het niet durfde zichzelf te laten zien.
Alles werd anders voor Arend.
Zelfs de zaak, zijn grote, financiële succes, werd verkocht.
Hij belde met schorre stem zijn kinderen, nodigde hen uit om ‘dingen’ uit te praten, vroeg of ze het glas wilden heffen, bleven eten en of hij niet eens als opa met zijn kleinkinderen naar Artis mocht. Het mocht. En er werd lang gepraat, het glas werd geheven. Zo lijmde hij, stuk voor stuk, de scherven van zijn leven.
Apentrots zat hij in zijn rolstoel naar apen en olifanten te kijken, maakte grapjes met zijn ‘kleine kroost’, hij bestelde ijsjes en cola. En die avond in bed legde hij zijn arm om Ella en fluisterde: ‘Ik ga iets zeggen wat ik nog nooit heb gezegd. Ik vin je zo lief, ik hou van je…’
In de druk bezochte afscheidsdienst, zei zijn oudste zoon: ‘Pa, ik heb je vaak en lang gehaat om wie je was, maar ik zal levenslang van je houden om wie je geworden bent. En als er ooit iets kapot gaat, wat het ook is, weet ik (dankzij jou) dat alles te lijmen is!’